Waarschijnlijk bid je er elke dag om. Vergeving. Maar misschien vind je het wel heel moeilijk. Want je weet wel dat je zonde doet, maar je ziet ze niet zo erg. Diep in je hart vind je dat het eigenlijk nog wel meevalt. Hoe moet je dan om vergeving bidden? Wat leren we daarover uit de Bijbel?
We zien in de Bijbel veel gebeden om vergeving:
Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt (Psalm 130: 3, 4).
Om Uws Naams wil, HEERE! zo vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot (Psalm 25:11).
O Heere, hoor! o Heere, vergeef! o Heere, merk op en doe het, vertraag het niet! Om Uws Zelfs wil, o mijn God! Want Uw stad, en Uw volk is naar Uw Naam genoemd (Daniël 9: 19).
Wees mij genadig, o God! naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden (Psalm 51: 2).
In deze voorbeelden zien we dat de bidder zijn zonden kent. Want ik ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij (Psalm 51: 5). Dat is misschien niet altijd zo geweest. David had de profeet Nathan nodig die tegen hem zei: ‘gij zijt die man!’ Pas daarna sprak hij de woorden die we lezen in Psalm 51.
Maar ik ken mijn zonde niet…
Ik weet niet veel gebeden in de Bijbel waarbij de bidder belijdt dat hij zijn zonden niet kent. Maar David is zich ervan bewust is dat hij zijn zonden niet (allemaal) kent:
Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijn gedachten. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg (Psalm 139: 23, 24).
Ook in Psalm 19 lees je zo’n soort gebed van David:
Wie zou de afdwalingen verstaan? Reinig mij van de verborgene afdwalingen. Houd Uw knecht ook terug van trotsheden; laat ze niet over mij heersen; dan zal ik oprecht zijn en rein van grote overtreding (Psalm 19: 13, 14).
Deze teksten intrigeren me, omdat David hier zijn zonden eigenlijk verdeelt in twee (of eigenlijk zelfs drie) soorten:
- Zijn afdwalingen
- afdwalingen die moeilijk te verstaan zijn
- afdwalingen die verborgen zijn
- Zijn trotsheden
Afdwalingen die moeilijk te verstaan zijn
Allereerst zegt hij: ‘wie zou de afdwalingen verstaan?‘ Het lijkt of hij hier doelt op zonden die hij niet ziet als zonden. De kanttekeningen zeggen: dit zijn zonden die men door onwetendheid en onbedachtzaamheid begaat. We weten wel wat we gezegd hebben en gedaan hebben vandaag. Maar we zien niet de zondigheid ervan. We belijden dat uit ons niets goeds is, maar we vinden wat we zeggen en wat we doen eigenlijk niet zo verkeerd. Dat kende David ook.
Afdwalingen die verborgen zijn
Daarna vraagt David de Heere om reiniging van zijn ‘verborgen afdwalingen’. Sommige verklaarders zeggen dat David hiermee bedoelt de zonden die hij verbergt voor anderen. Dit zijn zonden waarvan hij zelf wel weet dat het zonden zijn, maar die hij niet belijdt en nalaat, maar verbergt. Dit zijn de zonden in ons denken. De zonden die we doen als niemand ons ziet. Het zijn zonden die we eigenlijk niet willen opgeven, maar willen koesteren. Dat is waarom we ze verbergen. Er liever zelf ook niet aan denken. Want wiens zonde in het licht komt, die belijdt ze niet alleen, maar moet er ook tegen strijden.
Trotsheden
Tenslotte wijst David in vers 14 zijn ’trotsheden’ als zonde aan. Dit zijn de zo herkenbare zonden van eigen eer, egoïsme en hoogmoed richting mensen en vooral ook richting de Heere. Niet willen buigen voor Hem. Zelf koning willen zijn en willen regeren over ons leven. Ik zie deze zonden elke dag bij mezelf. En David zag ze ook. Dit was de zonde waar de val in het paradijs mee begon. De mens dacht niet voor God te hoeven buigen, en zelfs net zo wijs te kunnen worden als Hij.
Het is opvallend dat David niet in de eerste plaats vergeving vraagt voor zijn trotsheden. Ik denk dat hij dat ook wel heeft gedaan. Maar in deze Psalm vraagt hij aan de Heere of Hij hem wil terughouden van zijn trotsheden, dat ze niet over hem heersen. David vraagt om kracht om tegen deze zonde te strijden. Hij legt deze strijd in de handen van de Heere. Hij legt zich er niet bij neer dat hij trots en hoogmoedig is. Hij wil deze zonde uit zijn leven uitbannen.
Lessen uit Psalm 19:
Zo moeten wij ook in het gebed onze zonden voor de Heere neerleggen:
- Erover denken wat we hebben gezegd en gedaan en wat de zonde daarin geweest is;
- Aan de Heere belijden dat we zo vaak de zondigheid van ons handelen niet zien, terwijl onze zonde Hem wel verdriet doen;
- Hem vragen om ons onze schadelijke weg te laten zien
- Hem vragen om ons te reinigen van de zonden die we zelf niet zien
- Hem vragen om ons te reinigen van de zonden die we verborgen houden
- Hem vragen ons te reinigen van onze trots en hoogmoed
- Hem vragen om kracht om tegen de zonde te strijden
- Hem vragen de strijd voor ons te voeren, omdat wij het zelf zo slecht kunnen.
De Heere Jezus heeft het Zelf gezegd: Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt (Markus 14: 38). Hij heeft dat als opdracht gegeven, niet omdat Hij wist dat Zijn discipelen zo goed bidden konden. Hij vond hen immers keer op keer slapend. Maar toch is het Zijn opdracht, ook voor ons. Met het gebed of de Heere Zelf Zijn werk wil doen in de strijd tegen de zonde en de vernieuwing van ons leven: De HEERE zal voor ulieden strijden, en gij zult stil zijn (Exodus 14: 14).
–
Geef een reactie